Door: M Eerdmans

“Tobias, kom eens.” [1]
Stap stap stap. Tobias loopt naar mama toe.
“Waar is je rugzak? Die met Winnie de Poeh erop? We gaan je pyjama erin stoppen en je tandenborstel. Vanavond mag je bij oma logeren. Poeh-Beer mag ook mee want hij kan niet slapen zonder jou." [2]
“Hoi hoi. We gaan naar voorleesoma!”
Tobias kijkt op de stoel. Daar liggen allemaal kleren. Geen rugzak met Poeh erop. Hij doet de deur van de kast open. De grote rode bal rolt voor zijn voetjes.
“Mag de bal mee naar oma?”
“Past hij in je rugzak, Tobias?” [3]
Dat weet Tobias niet. Hij kan zijn rugzak nergens vinden.
Hij gaat op zijn knietjes voor de kast zitten. Daar ligt een hoop speelgoed. Hij pakt de houten blokkenauto.
“Mag de blokkenauto mee?’
“Past hij in je rugzak, Tobias?” [4]
Dat weet Tobias niet. Hij kan zijn rugzak nergens vinden.
Hij duwt de blokkenauto opzij. Er vallen allemaal boekjes om. Boekjes met Nijntje en boekjes met Poeh en het grote Voorleesboek.
“Mogen de boekjes mee? Dan kan oma voorlezen.”
“Passen ze in je rugzak, Tobias?” [5]
Dat weet Tobias niet. Hij heeft zijn rugzak nog steeds niet gevonden.
Mama is op het bed gaan zitten. Boven op het dekbed met Grote Beer Poeh.
“Kijk eens onder je bed. Misschien ligt je rugzak daar.”
Mama trekt haar benen op. Tobias gaat op zijn buik liggen. Hij schuift vooruit tot zijn hoofd onder het bed verdwijnt.
“Niemand kan me zien. Tobias is weg.”
“Waar is Tobias? Ik kan hem nergens vinden. Oehoeoe… Wat zie ik nu? Ik zie een beentje. Een beentje met een voetje eraan. Is dat Tobias zijn voetje?”
Mama kietelt onder Tobias zijn voetje. [6]
“Ha ha ha. Niet doen. Dat kietelt.”
“Ik hoor een stemmetje. Dat stemmetje roept: ‘Ha ha ha’. Is dat Tobias? Heeft hij zijn rugzak al gevonden?”
“Hastjieieieieie. Er zitten kriebeltjes in mijn neus.”
Tobias schuift verder onder het bed. Mama hoort een bons.
“Au, ik stoot mijn hoofd. Het is hier donker. Ik kan mijn rugzak niet zien.”
“Voel eens met je hand.”
Tobias zwaait met zijn handje heen en weer. Hij voelt iets zachts. Is dat zijn rugzak? Nee, het is te klein. Hij knijpt er in. Het voelt als een sok. [7]
“Ik voel een sok.”
“Geef maar aan mama.”
Tobias schuift achteruit en geeft de sok aan mama. Het is een groene sok. Die was al heel lang kwijt. Mama begint te lachen.
“Tobias heeft een mutsje op. Een muts van stof. Mama moet onder jouw bed stofzuigen. Heb je je rugzak gezien?”
Tobias duikt weer onder het bed.
“Au.”
Hij stoot met zijn billen tegen de rand. Hij laat zich op zijn buik vallen. Zijn bips [8] is te dik voor onder het bed.
“Ik voel wat. Het is een tas. Vast mijn Winnie de Poeh-tas.”
“Hou hem stevig vast. Goed zo. Daar is hij. Kom hier, dan zal ik je afkloppen. Pak je je pyjama? En je tandenborstel? Stop ze maar in de tas.”
Maar Tobias pakt de bal en wil hem in de tas stoppen. De bal past er niet in. Hij pakt de grote blokkenauto. Die past er ook niet in. Wat kan hij nog meer meenemen? Een boekje om voor te lezen. Nijntje? Daar is hij te groot voor. Poeh? Die kent hij uit zijn hoofd. Hij pakt het grote Voorleesboek.
“Deze moet mee. Dan kan oma voorlezen. Anders kan ik niet slapen.”
Hij stopt het boek in zijn Poeh-tas. Het boek past er wel in. Gelukkig maar.
“Welk verhaaltje moet oma het eerst voorlezen?”
Dat weet Tobias niet. Daar moet hij over nadenken. [9]
“Allemaal.”

  • [1] Gebruik bij dialogen overal enkele aanhalingstekens.
  • [2] Leuke omkering.
  • [3] Eerste keer.
  • [4] Tweede keer
  • [5] Derde keer
  • [6] Hier doet de moeder weer heel gezellig en dat past minder bij hoe we haar hebben leren kennen. Wat wil je?
  • [7] Voorbeeld van het maken van te kleine stappen
  • [8] Ik begrijp dat je wilt variëren met woorden, maar ‘bips’ gebruiken kinderen van vier weinig!
  • [9] Hier zou ik zijn gretigheid willen aanzetten. Hij weet het wel, meteen zelfs.

Commentaar

Beste M Eerdmans,

Schrijven voor jonge kinderen is een bijzonder uitdaging. De schrijver staat verder af van deze periode in zijn leven dan van andere levensfasen. Ook herinneringen uit die periode zijn vaak gering.

Waar moet je als schrijver dan op letten?

Iedereen weet het eigenlijk wel. Je moet letten op de taal, die moet eenvoudig zijn, korte zinnen en veel dialogen bevatten. Het verhaal moet duidelijk zijn en bestaat vaak uit een uitvergrote dagelijkse gebeurtenis. Alles dicht bij de leefwereld van het jonge kind.

Is het schrijven van verhalen voor jonge kinderen met deze regels gemakkelijk? Er zitten voor- en nadelen aan, zoals bij alles. Laten we jouw bijdrage eens bekijken.

Wat is het?
Ik kreeg twee verhalen over de kleuter Tobias opgestuurd. Ze zijn (of zouden kunnen zijn) een onderdeel van een serie verhalen met avonturen van deze hoofdpersoon. Door ruimtegebrek bespreek ik een verhaal.

In dit eerste verhaal gaat Tobias bij oma logeren en moet zijn tas inpakken. Zijn tas met Winnie de Poeh er op. Maar de tas is kwijt en moet gezocht worden, onder het bed, waar het stoffig is. Als de tas is gevonden, kan deze worden ingepakt. Tobias houdt van voorlezen en gaat bovendien naar voorleesoma, dus een boek gaat er zeker mee in de tas.

Het tweede verhaal gaat over Tobias die bij zijn oma logeert. Ze gaan een onzichtbare krokodil die onder zijn bed ligt uitlaten en uiteindelijk vrij laten.

Wat vind ik al goed?
Je hebt een leuk, kort afgerond verhaal bedacht. Je hebt aan alle ‘eisen’ voldaan. Veel dialoog, korte zinnen, leuke herkenbare hoofdpersoon en een alledaagse situatie waarin je kleine stappen zet.  

De plot van je verhaal is door de lengte ervan goed te overzien. Je hebt het daardoor in de hand. Het klopt.

Voor iedereen die niet zo sterk is in het verzinnen van grote, langer durende verhaallijnen, zoals nodig voor bijvoorbeeld een boek voor pubers, is dit een aanrader. Schrijf korte verhalen voor jonge kinderen.

Makkelijk is het schrijven van korte verhalen voor jonge kinderen ook weer niet. De verhaallijn is klein en overzichtelijk, maar de situaties moeten goed gekozen zijn en uitgewerkt.

Ik vind het heel leuk dat je Tobias ‘een muts van stof’ hebt gegeven! Originele vondst. Misschien een goed idee als titel voor het hele eerste verhaal?

Wat vind ik voor verbetering vatbaar?
Er zitten veel leuke dingen in je tekst. Omdat er maar zo weinig tekst is, krijgt alles extra betekenis. Je herhaalt veel. Bijvoorbeeld de vraag van Tobias of iets mee mag in de rugzak, die moeder tot driemaal toe beantwoordt  met ‘Past hij in je rugzak, Tobias?’ Gevolgd door: dat weet Tobias niet. Hij kan zijn rugzak nergens vinden.

Daardoor komt de moeder niet sympathiek over. Misschien is dat wel je bedoeling. Niet alle moeders zijn aardig en wie weet wil je dat laten zien in je verhaal. Maar toch, voor dit verhaal is een onsympathieke moeder niet nodig.

Ik stel me voor dat de moeder wil dat haar zoon gaat logeren. Dat ze het tegen hem zegt. Maar ze weet zelf niet waar de logeertas is, gaat hem niet zoeken, maar laat Tobias dat zelf doen terwijl ze op zijn bed ligt en als hij wat vraagt dan stelt ze steeds dezelfde tegenvraag. Hm.

Soms gaan de stappen wel erg langzaam. Bijv.

Mama hoort een bons. ‘Au, ik stoot mijn hoofd.’ (Dat wisten we al.) Het is hier donker. (Natuurlijk.) Ik kan mijn rugzak niet zien. (Logisch.) ‘Voel eens met je hand.’ (Weer niet zo’n sympathiek voorstel.) Tobias zwaait met zijn handje heen en weer. (Dat zei ze net.) Hij voelt iets zachts. (Geen rugzak.) Is dat zijn rugzak? (Nee.) Nee, het is te klein. Hij knijpt er in. Het voelt als een sok.

Met een beetje schrappen wordt het sterker! Het verwoorden van geluiden irriteert me. Stap, stap, stap. Of ha, ha, ha. Hastjieieieie. Laat de voorlezer zelf improviseren! Noteer gewoon. Hij niest. Of Tobias niest. Met ‘au’ heb ik minder moeite.

Welke vragen heb ik nog?
Ik vind je bijdrage en idee voor deze serie verhalen leuk. Zou het je eerste verhaal nog sterker maken als je iets meer aanzet dat Tobias alles wil, alles wil meenemen, gretig is en dus aan het einde een boek meeneemt en alle verhalen voorgelezen wil krijgen? Het zit er wel in, maar het zou nog duidelijker kunnen en ik vraag me af of het dan beter wordt.   

Veel (her)schrijfplezier!

Mireille Geus

Je vindt de rubriek Kidlit in Schrijven Magazine.