Vervolg van het interview met Bernlef in het vijfde nummer van Schrijven Magazine van 2012. Bestel het nummer hier na.

Dat vermaledijde brein dat ons steeds weer in de luren legt.

‘Vanuit rationeel en medisch standpunt gezien hebben we natuurlijk allemaal hetzelfde brein. Maar ik geloof niet dat alles wat we doen en zeggen door dat brein voor ons is beslist. Elk brein is gevuld met informatie die op een heel persoonlijke manier is gestructureerd. Professor Swaab is wat dat betreft net de tweede Calvijn, de predestinatie all over again. Daar wil ik niet aan.’

Zijn we niet vaak bezig met boerenbedrog, bedriegen wij onszelf niet met ons geheugen?

‘Op den duur worden alle herinneringen natuurlijk verhalen. En mensen kunnen daar uit allerlei motieven zo sterk in gaan geloven, dat als je ze confronteert met hoe iets écht gebeurd is, dat ze dat ontkennen. Kijk naar de tweelingzussen in het verhaal Deuk. Ze hebben hetzelfde meegemaakt, maar toch hebben ze over hun vader elk een heel ander verhaal.’

Er is veel kleine tragiek en de angst voor vergane glorie in de bundel, toch is Help me herinneren beslist geen sombere bundel?

‘Zeker niet. De personages zien wel de vergankelijkheid onder ogen. Dat ligt natuurlijk een beetje voor de hand, want ze zijn allemaal op leeftijd. De schuld van de wat oudere schrijver, zal ik maar zeggen.’

Er is nu nog maar weinig tijd voor reflectie. Maken we het einde mee van de grafische mens?

‘Ik heb niet direct een idee wat de toekomst brengen gaat. Toen de tv geïntroduceerd werd, sprak men over de dood van de film. Doemdenken heeft geen zin, voorspellingen komen vaak niet uit. Wel denk ik dat er sprake is van een soort golfbeweging. Op een gegeven moment zullen mensen weer meer gaan reflecteren omdat ze genoeg krijgen van al het oppervlakkige. De zogenaamde ontlezing begint bij het onderwijs, dat heeft zeker op het gebied van literatuur niet veel meer te bieden. Mijn kleindochter kwam laatst thuis met een boek van een populaire thrillerschrijfster, aangeraden door de leraar. Dat wordt die kinderen dus gepresenteerd als literatuur.’

Het boek als reservewiel aan de strijdkar van de carrière van menigeen?

‘Door de tv-cultuur ontstaat er een vals beeld dat iedereen wel een boek kan schrijven. Veel van dat soort boeken zijn autobiografisch. Na een of twee boeken is het wel gedaan. Schrijven is je verplaatsen, het gebruiken van je verbeelding. Voor mij, op het gevaar af heel technisch te worden, is het schrijven een bewust/half-bewust proces. Je begint met een woord, de klinker valt op, elders in een zin geeft een ander klinker antwoord. Het werken met puls, ritme en toon. Die zijn er voordat er betekenis is. Daar ontwikkel je in de loop der jaren een gevoel voor.’

Hoe ouder men wordt, hoe sterker het verleden vervaagd?

‘Af en toe maak je iets mee in het heden dat een brokje van het verre verleden weer losweekt. Al is het bijna onontkoombaar dat het verleden in een ander perspectief komt te staan. Er wordt je overigens altijd voorgespiegeld dat als je eenmaal oud bent je jeugdherinneringen heel levendig terugkomen. Ik heb er nog niet veel gezien, niet op de manier zoals me dat is “beloofd”. Ik geloof er helemaal niets van. Net zomin als dat je vlak voor je dood ineens je leven aan je voorbij ziet flitsen. Allemaal leuk en aardig, maar het leven is geen film. Je bent niet de baas over je geheugen, dat irriteert me weleens.’

In het verhaal Na mijn begrafenis vat u uw schrijversloopbaan met veel zelfspot samen.

‘Ik werd op een gegeven moment opgebeld door een Belgische organisatie met de vraag of ik mee wilde werken aan een project waarbij vrienden een necrologie schrijven over een nog levende persoon. “Als u het een leuk idee vindt, wie zouden we dan kunnen vragen?” vroeg hij. Dat kan je je vrienden toch niet aandoen, dacht ik. Ik zei dat ik het zelf wel wilde schrijven. Toen was het een tijdje stil.’

Hij keek op tegen auteurs die in staat waren om omvangrijke romans met diepgravende psychologische portretten te schrijven. Dat zijn de echte symfonisten. Zelf ben ik een componist van kamermuziek.’ Daar doet u uzelf toch wel tekort?

‘Ik ben niet zo veelstemmig zoals AFTH of Thomas Rosenboom. Boeken zoals Publiek geheim (1987) dat zich zo’n beetje in Hongarije afspeelt en Boy (2000) dat Amerika van begin van de vorige eeuw als decor heeft, zijn historische romans.  De context die je daarbij moet schilderen heeft ruimte nodig. Als je niet vanuit historisch perspectief schrijft dan kun je steeds beknopter werken.’

Hoe wil u herinnerd worden?

‘Ach, wat blijft er van je over. Meestal twee regels, toegeschreven aan een ander. Mijn vrouw heeft net een correspondentie geordend die ik tussen 1960 en 2003 met een bekende kunstenaar heb gevoerd. Handig voor als iemand een biografie wil schrijven. Maar ja, wie wil nu een boek lezen over een man die bijna zijn hele leven aan een bureau heeft gezeten. Ik leef te veel in het heden om me te veel met het verleden bezig te houden. Ik ben nog niet toe aan de geleende tijd.’

Door: Guus Bauer