Een man gaat zitten op een van de muurresten die nog overeind staan bij station Z. Ik staar naar hem, wil hem erop aanspreken, maar laat het net zo snel weer varen. Wilde ik echt iemand veroordelen op een plek waar meer dan tweehonderdduizend mensen zijn veroordeeld?

Ook de man die daar zit probeert alles te laten bezinken. Het is zo veel dat het je energie wegzuigt, de kracht uit je benen haalt. Om hem en ons heen lopen mensen langzaam, hun hoofd licht voorovergebogen, de schouders hangend. Ze fluisteren. Respect, afschuw, schuldgevoel, ongeloof en schaamte: het is allemaal tastbaar. Bij iedere pas die je zet duwt het als een onzichtbare mist tegen je aan.

Ik druk mijn vingertoppen in de arm van mijn vriend en wijs met een hoofdknik. ‘Er liggen nog asresten.’ De precieze reden waarom ik fluister weet ik niet. De horror, het ongemak, het weeë gevoel in mijn buik of gewoon omdat ik vind dat hier nooit meer een stemverheffing plaats mag vinden. Waarschijnlijk allemaal en nog heel veel meer.

Achteraan het terrein hangen verhalen aan de muur. Het zijn er te veel om in een dag te kunnen lezen. Ik doe mijn best om er zo veel mogelijk in me op te nemen en hoop dat er geen enkele ongelezen blijft. Op een enkele zucht en kuch na is het doodstil. De teksten hakken diepe groeven in ieders gezicht. Velen wenden hun blik af, draaien zich om, maar de fronsen blijven. Ik blijf stilstaan bij een foto van een Oekraïense jongeman. Zijn ogen laten me niet los, vertellen me dat ik zijn verhaal moet lezen. En ik doe het. Elke zin is doordrenkt van wanhoop en bewondering. Het laatste hoofdstuk in zijn leven, verteld door een ander. De brok in mijn keel wordt alleen maar groter en metselt zich vast in mijn slokdarm. Misschien vergeet ik ooit zijn naam, maar zijn ogen en zijn verhaal… nee. Ik neem hem, en vele anderen, met me mee naar huis, in mijn hoofd of vastgelegd op de camera.

Een stortbui stuurt iedereen naar binnen. We worden samengedrukt in barakken en ik bedenk me hoe ik me zou voelen als voor mij de deuren nooit meer zouden opengaan. Pas als mijn vriend me bij de hand neemt besef ik dat ik al die tijd naar de grond heb staan staren. De gedachte alleen al… ondraaglijk.

Buiten breekt het wolkendek open en de zon schijnt. Veel mensen die hier vroeger zaten hebben dat ook zien gebeuren. Maar waren ze nog in staat om haar warmte te voelen? Bracht het nog iets positiefs in hun leven of werden ze er nog verdrietiger en wanhopiger door? Wat dachten ze wanneer er vogels overvlogen en neerstreken op de gebouwen. Merkten de mensen ze nog op?

Mijn oog valt op een grote libel. Ondanks mijn bedroefde bui vind ik het diertje met zijn felle kleuren prachtig en het doet me goed het hier te zien.

We keren terug naar een gebouw waar ik eerst niet naar binnen wilde, het mortuarium. De ingang van de lijkenkelder is weerzinwekkend in de diepste betekenis van het woord. Bij iedere stap neemt het ongemak toe. We dalen af naar het eindstation op een plek van dood en onheil. Verhalen en verslagen vertellen over het verleden, een aaneenschakeling van pure horror. Naast afschuw voel ik woede opkomen, misschien zelfs haat, voor mensen die in mijn ogen nooit geboren hadden mogen worden. Hoe konden ze zo met mensen omgaan? Hoe lang was hun verhaal om hun gruwelijke daden goed te praten, hadden ze er überhaupt een verklaring voor? Maar dan verleg ik mijn aandacht weer naar de slachtoffers. Het gaat hier om hen. Om hun verhaal. Om hun nagedachtenis. Verdriet en onmacht krijgen de overhand.

Bij de poort met de beruchte tekst arbeit macht frei sta ik stil. Rechts van me liggen zes massagraven van mensen die de bevrijding hebben meegemaakt, maar het kamp nooit levend hebben kunnen verlaten. Zij zijn gestorven met uitzicht op de muur en het prikkeldraad. De grens waar mensen zich bewust gewaagd hebben wetend dat ze zonder waarschuwing neergeschoten zouden worden.

Ik heb het gevoel dat ik deze plek niet mag verlaten. Meer dan de foto’s, mijn gedachten, een wirwar aan gevoelens en opgedane kennis kan ik niet meenemen. Is dat genoeg?

Voor we Sachsenhausen verlaten doen we een donatie. Het wordt gebruikt voor onderhoud aan het terrein en de gebouwen. Wanneer we buiten het perceel staan zien we hoe hard dat nodig is. Een lage muur van het buitencomplex is omgewaaid in de storm. Naast ons fluistert iemand: ‘Was dat vroeger maar gebeurd met het hele kamp.’

Door Yvette Strookappe

Dossier