Door: Marian van der Meulen

De dag dat het misging was een maandag.
Logisch natuurlijk, want er is geen dag kloteriger dan de maandag.
Het buitenlicht is dan altijd scheller, de geluiden dreunen harder door mijn hoofd en het werk valt me zwaarder.
De maandag is een lange zucht naar de dinsdag.
Het is de dag dat ik mezelf uit bed moet trekken. Me moet voorhouden dat ik anders mijn baan kwijtraak en ik [1] me moet voorstellen hoe grauw verlopen [2] armoede voelt.
Meestal lukt het me dan om de start te maken van de week.
Iedere week kost het me meer moeite.
Deze maandag wilde ik mijn wekker gewoon niet horen en trok het dekbed over mijn oren.
Met de tweede poging van de wekker overspoelde me wanhoop [3] gevolgd door een innerlijke stem met de mededeling dat ik toch waarschijnlijk griep had.
Tenslotte heerst [4] dat flink. Eén telefoontje van een minuut en ik zou de scherpe buitenwereld weer kunnen uitsluiten.
Voordat de bedrijfsarts me kan [5] oproepen is de rustiger dinsdag alweer begonnen.
Shit, één dag griep kan niet. Buikgriep dan. Iets verkeerds gegeten misschien.Waarom niet gewoon eens een week voor mezelf. [6]
Ja, hoezo met mezelf. Mezelf volladen. En dan lukt [7] het natuurlijk helemaal niet meer om daarna weer aan het werk te gaan.
Tot nu [8] toe lukt het me om van maandag tot vrijdagmiddag meestal niks te nemen. En het weekend is dan mijn grote wolk van vergetelheid.
Jezus, dan raak je [9] echt je werk kwijt en dan is er helemaal geen cent meer te makken.
Het werk houd [10] me nog wat bij mensen. Iedere week hoor ik verhalen die me ontroeren, waar ik plezier aan beleef.
Ik hoor mensen leven, ze schrijven ervaringen bij in hun gevoelsleven.
Maar ik ben toeschouwer geworden. Mijn enige verlangen is in een koker geperst richting vrijdag [11].
De hele week een hunkering naar de vrijdagavond die steeds dichterbij komt. En waar [12] ik me uiteindelijk nestel in mijn eigen wereld.
Wat nu. Maak ik er nog deel van uit. Ben ik er nog. [13]
Ik ga maar even bellen. Ik meld me een weekje ziek om de boel op een rijtje te zetten.

  • [1] Ook dit ‘ik’ schrappen.
  • [2] Het is onduidelijk waar ‘grauw’ bij hoort, bij ‘voelen’ of bij ‘verlopen’; het is allebei eigenaardig.
  • [3] Een ‘poging van een wekker’ overspoelt je niet, net zo min als een innerlijke stem, zeker niet als die maar één mededeling heeft; toch zorgen de woorden ‘met’ en ‘gevolgd door’ wel voor de suggestie dat iets dergelijks hier wel gebeurt; ook is de formulering ‘overspoelde me wanhoop’ erg ongebruikelijk qua woordvolgorde en daardoor aanstellerig – ‘werd ik overspoeld door wanhoop’ klopt wel, of, in een aangepaste omgeving: ‘wanhoop overspoelde me’.
  • [4] Verleden tijd volhouden.
  • [5] In deze zin de ‘zou’-stijl volhouden. Of het ‘zou’ ook wegschrijven uit de vorige zin. Maar hoe dan ook de verleden tijd hanteren.
  • [6] Achter deze en de voorgaande zin hoort een vraagteken, achter de zin daarvoor misschien ook. Verder is er een lastig verschil tussen ‘voor mezelf’ in deze regel, en ‘met mezelf’ in de volgende.
  • [7] Ook hier de zou-stijl of de gewone verleden tijd volhouden.
  • [8] Het is erg onduidelijk wanneer dit ‘nu’ is. Gezien ‘De dag dat het misging’ en ‘Deze maandag’ is de zwarte maandag ruimschoots voorbij, maar hier lijkt het hooguit de dinsdag erna. Wellicht hoort ook dit in de verleden tijd, of hoort er een toevoeging als ‘dacht ik’ bij.
  • [9] Dit ‘je’ is bedoeld als verhuld of veralgemeniseerd ‘ik’, het werkt echter niet helemaal zo, door het gerommel met werkwoordstijd en tijd hiervoor.
  • [10] Houdt.
  • [11] Iets in een koker persen doe je richting kokerbodem en ik heb geen idee hoe je die kokerbodem richting vrijdag moet houden, laat staan dat je er onder die hoek nog iets naartoe kunt persen. NB: pas op voor ‘richting’ en ‘naar ... toe’, deze woorden zijn erg in, maar leveren draken van zinnen op; bovendien: er was toch ook al sprake van een verlangen naar de dinsdag, dat is toch niet het verlangen dat richting vrijdag geperst wordt?
  • [12] Vrijdagavond is geen plaats. ‘Waarop’ zou eventueel bij ‘vrijdagavond’ kunnen passen, maar zelfs dat is hier geen optie omdat er ‘die’ tussen staat. Ik zou gewoon met ‘Dan’ beginnen.
  • [13] Horen hier nu vraagtekens, of juist niet?

Commentaar

De vorige keer deed ik aan het eind van mijn rubriek Tekstuur de oproep een verhaal(fragment) te schrijven waarin de lezer op subtiele wijze allerlei dingen te weten komt over het medisch probleem van de hoofdpersoon. Diverse mensen reageerden hierop. Ook ‘Voorbij het weekend’ is het resultaat van deze opdracht en de opzet is, wat mij betreft, redelijk geslaagd. Althans, daar ga ik van uit, want het is me nog niet helemaal duidelijk waar de ik-figuur in dit verhaal aan lijdt. Gaat het om een weekenddrinker, een boulimiapatiënt of zijn er medicijnen in het spel? En is het alleen dat, of zit daaronder nog een ander probleem? Een depressie misschien, of een ziekte waardoor de hoofdpersoon langzaam ‘uit de wereld zal verdwijnen’? Voor mij wijst alles op alcohol, en is drankzucht oorzaak en gevolg van alle klachten, maar het zou nog een andere wending kunnen nemen als het verhaal verder zou gaan.

Is dat erg? Nee, het laat juist heel goed zien hoe het kan werken. Elke zin draagt bij aan het beeld. Er is iets goed misgegaan op een maandag. Het heeft te maken met de aard van de dag. De hoofdpersoon heeft last van licht en geluid. Heeft hij een kater, of ligt het aan het werk? Dat laatste zou kunnen, want de dinsdag heet rustiger. Zijn der dan minder vergaderingen? Of heeft de hoofdpersoon zijn kater dan weggewerkt? De angst voor ontslag en armoede duidt erop dat er geen duidelijke klachten zijn die hem arbeidsongeschikt maken. Hij is daar althans bang voor. Een week thuis lijkt ook geen echte uitkomst te kunnen bieden. Dat leidt tot volladen. Alcohol? Of eten? In elk geval iets dat de hoofdpersoon in een soort weekendtoestand brengt die mij niet gezond in de oren klinkt: een wolk van vergetelheid. Wat er ook is, deze figuur vlucht voor de werkelijkheid. Voor zichzelf is hij zelfs zo goed als dood; hij ziet zichzelf in elk geval niet meer als iemand die werkelijk leeft, zoals de mensen op kantoor. Hij vraagt zich zelfs af of hij er nog is, of moet zichzelf ervan overtuigen dat dat zo is. Is hij stervende, of is hij zo depressief dat hij zich steeds verder terugtrekt uit het leven in zijn eigen wereld? De roes?

Beeldspraak

Zoals een schilder de grove lijnen van een schets neerzet, vult Van der Meulen het beeld steeds duidelijker in. En intussen blijft de lezer actief. Hij krijgt steeds nieuwe informatie, weet daardoor genoeg om de verhaallijn te volgen, maar houdt ook vragen, waardoor hij nieuwsgierig blijft puzzelen en aan elke volgende zin zijn verwachtingen toetst. Voor de meeste lezers is dit prettiger dan wanneer het probleem meteen benoemd wordt. Op deze manier kom je dichter bij de hoofdpersoon te staan dan wanneer een verteller je vooraf in een paar termen toelicht wat er aan de hand is. Je wordt aangesproken als iemand aan wie niets uitgelegd hoeft te worden. En inderdaad, je hebt ook aan een half woord genoeg.

Iets anders dat me bevalt aan dit verhaalfragment is de ritmiek, in combinatie met de plasticiteit. Korte en lange zinnen wisselen elkaar af, maar de langere bestaan dan vaak weer uit korte segmenten, waardoor het tempo hoog blijft. Er staan zelfs punten in de lange zinnen, wat dan weer gecompenseerd wordt door het feit dat elke grammaticale zin een eigen alinea krijgt. Hier ben ik op zich niet blij mee, maar voor nu is het toch wel makkelijk, want dankzij die alinea-indeling kan ik nu toch vrij eenvoudig laten zien hoe mooi de afwisseling in zinslengte samenhangt met de inhoudelijke afwisseling van stelling en reactie, commentaar en voorbeeld. Het eerste blok, tot ‘Deze maandag’ is daar een prachtig voorbeeld van. Alineazin (of alinea) 1: stelling (kort), alineazin 2: commentaar daarop (iets langer, in tweeën), alineazin 3: voorbeelden (lang, in drieën), alineazin 4: samenvattend commentaar (kort), alineazin 5: nieuwe voorbeelden (lang, in drieën), alineazin 6: uitbreidend commentaar (kort), en alineazin 7: nieuwe wending (nog korter). Elke nieuwe zin brengt een ander soort informatie en de beeldende informatie overheerst. Want zelfs het samenvattend commentaar in alineazin 4 is beeldend. Ik weet niet of ik de beeldspraak helemaal geslaagd vind, maar ik vind het toch een aardige poging.

Zo is het op meer plaatsen in dit verhaal. Er is goed gewerkt aan vaart en beeldende kracht. Marian van der Meulen probeert elke stap in haar verhaal kort en krachtig neer te zetten, met een beeld of een voorbeeld en dan meteen weer door te schakelen naar iets nieuws. Dat levert tot nu toe vaak beeldspraak op die net niet scherp genoeg is (grauw verlopen armoe, scherpe buitenwereld), maar toch voldoende prikkelt om je te laten ervaren dat beeldspraak een verhaal echt vaart en kracht kan geven.

Tot slot nog iets over die opmerkelijke interpunctie. Ik kan mij voorstellen dat iemand die zo duidelijk met bijna elke zin een nieuwe draai aan het verhaal wil geven, de neiging heeft elke zin op een nieuwe alinea te beginnen – bij dit verhaal vond ik het ook minder storend dan in veel andere gevallen – maar uiteindelijk werkt het ook hier averechts. Er is geen onderscheid meer tussen grote en kleine wendingen en dat breekt je op. Een punt middenin een zin vind ik geen probleem, als het gedeelte achter de punt maar een min of meer zelfstandig geheel is, en de grammaticale constructie over de punt heen maar blijft kloppen.

Yke Schotanus

Je vindt de rubriek Tekstuur Proza in Schrijven Magazine.