Afbeelding

Jowi Schmitz is schrijfarts en is als docent verbonden aan de Schrijversacademie.

Elke schrijver is een god

Jowi Schmitz is schrijfarts en is als docent verbonden aan de SchrijversacademieHet regent en een onheilspellende wolk hangt boven het land. De schrijfster van deze zin kijkt me verwachtingsvol aan. Ze wil kinderboeken maken, heeft ze me net verteld. Voor kinderen tussen vier en zes, want die zijn nog fantasievol en onbedorven. Ik heb geantwoord dat mijn ene zoontje vier is en toen pas legde ze een paar velletjes tekst voor me neer.

Ik knik even naar haar en lees verder. Er lopen bange dieren over straat, een kat huilt als een wolf. Het is namelijk nacht en de volle maan wordt door die alsmaar groeiende wolk aan het oog onttrokken. Zelfs de manestralen zijn verborgen. Er zit dreiging in de lucht. Veel dreiging zelfs. Een man in de schaduw van een huis voelt zijn hart bonken onder zijn lange donkere jas, die hij nog wat dichter om zich heen trekt, want hij rilt ervan.

Ik stop met lezen, de schrijfster ziet het meteen. Ik knik weer en lees verder. Ja hoor, daar gebeurt het: met een dreun kondigt de donder zich aan, flitsen door de lucht, windvlagen, rammelende dakpannen, alle dieren inmiddels verstopt want er komt wat aan, er gaat wat gebeuren. De meeste mensen slapen, maar wie wakker is voelt het in zijn botten, aan zijn kippenvel, aan zijn haren die rechtop overeind staan. De man met de hoed heeft de deur dicht getrokken en is naar bed gegaan.

Punt.

Ik kijk naar de schrijfster, ze glimlacht trots.

‘Hoe gaat het verder?’ vraag ik.

‘Ik mocht maar een paar bladzijdes inleveren,’ zegt ze verdedigend.

‘Jawel, maar jij weet toch hoe het verder gaat?’

Ze begint over een monster dat boerderijen vertrapt en kinderen opeet.

‘En die donder, die hoort bij het monster?’

Nee, die donder is er gewoon. En wie is die figuur met die hoed in die schaduw dan? Ze weet het niet. Niet de held in ieder geval, want die ligt op het moment dat het monster komt nog lekker in zijn bedje te pitten.

Schrijvers zijn minigoden. Ze mogen met bliksem werpen, ze mogen dieren en mensen doen sidderen, ze kunnen naar gelieven monsters hun rotte tanden in onschuldige kindertjes laten zetten. Maar wat elke schrijver vroeg of laat zal ontdekken, is dit: zelfs een verzonnen wereld heeft regels. Zelfs in een verzonnen wereld kun je niet zomaar gebeurtenissen aan elkaar knopen en dan beweren dat het een verhaal is. En zelfs in een verzonnen wereld zijn clichés clichés.

Donder, zeg ik voorzichtig, is een nogal bekend verschijnsel bij een spannend verhaal. Net zoals de nacht, een maan die aan de hemel staat, het weer überhaupt, dieren die zich verstoppen, ongure types die zich in schaduwen ophouden.

‘Mogen monsters ook niet?’

Ik zie dat ze vindt dat ik haar verhaal vermorzel, wat ook een beetje zo is. Monsters mogen wel, alles mag, zeg ik, als je maar weet wat je doet.

‘Alles mag, maar onweer mag niet?’

Ik kijk weer naar haar verhaal. Vaak is het begin het moeilijkst. Zwoegen we uren op die eerste zinnen. We schrappen, we herschrijven, we worden langzaam verliefd op onze woorden. Zo moeten ze staan en niet anders. Wee degene die eraan komt. Deze schrijfster zegt wel dat ze advies wil van een schrijfarts, maar eigenlijk wil ze vooral horen dat ze het geweldig heeft gedaan. Briljant zelfs. Het regent en een onheilspellende wolk hangt boven het land.

‘Doseren,’ zeg ik, ‘kan heel goed werken. Je hoeft natuurlijk niks, maar het kan zin hebben om hier en daar wat te schrappen. De suggestie van onweer, niet het onweer zelf. Of werk met contrasten. Misschien is een monster bij klaarlichte dag juist wel heel verrassend. Of is het wel genoeg als het alleen maar nacht is en het niet ook nog onweert en regent en de katten huilen.’

Ze knikt, maar dat is puur uit beleefdheid.

‘Nóg belangrijker is het,’ gooi ik het over een andere boeg, ‘dat je je eigen intuïtie volgt. Als jouw gevoel zegt dat het zo moet zijn, dan moet het zo zijn. Dan is het alleen nog een kwestie van de juiste volgorde vinden. Van het zoeken naar de beste manier om je verhaal te vertellen.’

Ze knikt opgelucht: ‘Ik snap best dat ik er nog niet helemaal ben…’

‘Misschien moet je eerst weten wat het monster en het jongetje precies gaan doen,’ opper ik.

‘Ze gaan eerst vechten en daarna worden ze vrienden,’ antwoordt ze prompt.

‘En dan?’ vraag ik. Een afkeurende blik, van een schrijfarts had ze duidelijk meer verwacht.

‘Dan leven ze nog lang en gelukkig natuurlijk.’

Ik knik ernstig. ‘Daar houdt mijn zoontje erg van, als ze nog lang en gelukkig leven.’

Ze zegt het niet, maar ik zie het haar denken: zie je nou wel. Jouw zoontje snapt het wèl.

Jowi Schmitz is de Schrijfarts - zij is als docent verbonden aan de Schrijversacademie.

Uitgeven