Afbeelding

Beeld door Tineke de Lange

`Ik vind dingen, ideeën, mensen vaak het mooist als ze wankelen. Daar zit het begin van dansen´

De VSB Poëzieprijs bekroont jaarlijks de beste Nederlandstalige bundel met een geldbedrag van 25.000 euro. Mirthe Smeets gaat voor Schrijven Online met de genomineerde dichters in gesprek. Deze keer Maud Vanhauwaert. 

Wanneer begon je met het schrijven van gedichten?

Ook als kind was ik al bezig met poëzie. Ik schreef gedichtjes en droeg die graag voor. Toch was het nooit echt mijn ambitie om dichteres te worden. Ik voelde gewoon dat ik graag wilde boetseren, en taal is voor mij een dienstbaar materiaal. Het kost niets, het is kneedbaar, rekbaar, en de lezer kan het inkleuren.

Ik citeer uit ´Wij zijn evenwijdig´: 'Ik stap want dan werk ik het best. Je marche quand je marche, want dan werk ik het best.' Geldt dat ook voor jezelf?

Ja! Ik kan op de een of andere manier alleen maar 'naar binnen treden' als ik 'erop uit' ben. Vaak maak ik kleine reisjes waarin ik dan alleen door een stad ga dolen. Meestal voel ik me dan wat verloren. Gek genoeg vind ik toch vaak de mooiste dingen op momenten waarop ik zelf verloren ben.

Hoe bereid je je optredens voor? Hoe kwam je bijvoorbeeld op het idee om goocheltrucs te doen tijdens je voordrachten, zoals in je poëtische theatervoorstelling ´Het is de moeite´?

Zie je, als kind wilde ik graag goochelaar worden, maar ik was er nooit een krak in. Te onhandig, niet vingervlug genoeg. Het is fijn om die kinderwens nu toch een beetje te vervullen. Ik zie een grote link tussen poëzie en goochelarij. Het gaat allebei om verwondering en zinsbegoocheling. Ik heb niet moeten betalen voor de trucjes, maar leerde ze van een vriend. Ik moet wel zeggen: zodra je een truc kent, is er ook niets meer aan. Ik ben altijd een beetje teleurgesteld zodra ik weet hoe een trucje werkt; dan vervalt de magie. 

Heb je tips voor jonge dichters die ook wel iets bijzonders willen doen op het podium maar eerst nog hun podiumvrees moeten overwinnen?

Er is weinig te doen tegen podiumvrees. Ook ik heb er last van. Wist je dat Jacques Brel vòòr elk optreden moest overgeven? Toen vroegen ze hem eens: 'wat doet u als u twee keer moet optreden op een dag?' Hij antwoordde doodleuk: 'dan kots ik twee keer op een dag'.  Wat mij wel helpt is de geruststelling dat er eigenlijk niets ergs kan gebeuren. Mensen kunnen je niet leuk vinden, dat wel. En dan? Daar ga je niet van dood. Het belangrijkste is dat er in je naaste omgeving een paar mensen zijn waarop je kunt leunen.

Welke specifieke schrijftips zou je mee willen geven aan jonge dichters?

Ik ben een hele trage schrijver en heb eigenlijk heel weinig structuur. Daar worstel ik wel mee. Mijn tweede bundel is nu al anderhalf jaar geleden verschenen, maar ik heb nog weinig nieuws gemaakt. Ik had veel andere opdrachten, waardoor ik niet de tijd en mentale ruimte vind. Ik geef les op het conservatorium in Antwerpen, in de opleiding Woordkunst. De tips die ik aan mijn studenten geef, geef ik in eerste instantie aan mezelf. De tips die ik vandaag nog gaf: schrijf vandaag, oordeel morgen. Oordeel niet nog voor je geschreven hebt. En ook: probeer niet altijd zelf de tekst te dicteren. Soms moet je een tekst ook zichzelf laten dicteren.

Even nadenken… Ja, ik heb nog wel een paar tips. Hier komen ze…

1)    Neem de lezer in de maling, maar wees altijd eerlijk met jezelf.

2)    Richt je niet te zeer op het beogen van een specifiek effect. Tenminste, voor mij werkt dat niet. Het is niet zo dat ik mijn lezers tot iets concreets wil aanzetten. Het enige wat ik ambieer is het vaak vastgeroeste denken weer wat los te wrikken, door dingen in vraag te stellen. Ik vind dingen, ideeën, mensen vaak het mooist als ze wankelen. Daar zit het begin van dansen.

3)    Ik denk dat het belangrijk is om veel te lezen. Het is een vreemd gegeven dat er veel meer poëzie geschreven dan gelezen wordt. Toch geloof ik dat je net door poëzie van anderen te lezen, je ook je eigen poëtica kunt vormen, je eigen stem kunt vinden. 

Welke dichtbundels en romans vind je zelf erg goed?

Ik ben heel erg geïnspireerd door Het uur waarop we niets van elkaar wisten van Peter Händke, door Stijloefeningen van Raymond Queneau,  De golven van Virginia Woolf en door Boek der Rusteloosheid van Fernando Pessoa. Vreemd genoeg zijn dat allemaal prozaïsche werken. Of beter: het is poëzie als proza vermomd.  

Opvallend aan ´Wij zijn evenwijdig´ is het liggend formaat en de vorm van de gedichten: fragmentarisch, twee blokjes poëzie per pagina. Hoe ontstond deze bundel en hoe bewust waren deze vormkeuzes? 

Het was een heel organisch proces. Veel van de blokjes hebben een heel eigen ontstaansgeschiedenis. Sommige verzen zijn al jaren oud en hebben al verschillende contexten gekend. Ik houd ervan om mijn materiaal alsmaar te herkneden tot het de goede vorm heeft gevonden. Maar zelfs nu, na de publicatie, gebeurt het dat ik verzen schrap of herschrijf. 

Ik heb bewust geen paginanummers gebruikt, zodat je makkelijk in de bundel kan verdwalen. De blokjes staan wel in een volgorde, maar die is niet dwingend. Ik wil de lezer graag uitdagen om zelf te gaan puzzelen. 

Ik ben op zoek gegaan naar de vorm waarmee ik het best tot uitdrukking kon brengen wat ik bedoelde. Ik heb lang nagedacht over een goede vorm. Het is ook dankzij de grafische vormgever Roos Laan dat ik uiteindelijk koos voor de vorm zoals die nu is. Je kan de blokjes afzonderlijk lezen, maar ook het ene na het andere. Voor mij is vorm onlosmakelijk verbonden met de inhoud. Eigenlijk, zou je kunnen zeggen, is elke bundel een nieuwe definitie van poëzie. 

Hoe vind je het om interpretaties van jouw gedichten te lezen in recensies of om te horen van lezers tijdens poëziebijeenkomsten?

De alerte lezer haalt er altijd veel meer uit dan ik bedoeld heb! Daarom vind ik het ook heel prettig en leerzaam om te praten met lezers. Ik geloof ook echt dat poëzie samen wordt gemaakt. Dertig procent door de schrijver, zeventig procent door de lezer. Ik was vorige week nog in Nederland, in een leesclub. Het ging over het feit dat ik geen punten gebruik op het einde van de blokjes. 'Bedoel je dan dat voor jou het enige punt het punt is waarin twee evenwijdige elkaar raken?' Ik vond dat zo'n mooi idee. Ik kon alleen maar zeggen 'Nu wel, ja'.

In ´Wij zijn evenwijdig´ staat:

'Soms stelt ze een vraag die omhoog gaat op het einde.

Zo hoog dat niemand er nog aan kan, ook ik niet.'

Denken kunnen we, maar antwoorden vinden niet… Is dat hoe jij tegen het leven en de maatschappij aankijkt?

We zijn met zijn allen altijd op zoek naar antwoorden. Maar antwoorden hebben vaak iets verstikkends. Ik zie het soms als deksels die op een dampende pot worden gezet. Soms is het beter om de pot gewoon open te laten dampen. Ik hou van de vraagvorm. Als je een vraag uitspreekt, dan gaat je intonatie naar boven op het einde. Daardoor creëer je een vorm van openheid, en daarmee mogelijkheden. Een punt daarentegen trekt een zin plat tegen de oppervlakte. Poëzie is een manier om te voorkomen dat ik radeloos word. Soms begrijp ik echt niet hoe mensen kunnen overleven zonder.

Techniek