Lid sinds

9 jaar 1 maand

Rol

  • Gewone gebruiker

#94 Ome Jan, de visserman

Ferry stond met zijn gekromde tenen een meter van de branding. Hij had alle aansporingen toch ook in het water te komen met een hardnekkigheid gelijk aan zijn angst weten af te slaan. Niet alleen was de zee sinds de verdrinking van ome Jan, de visserman, één grote lijkwade, maar ook een onherbergzame plek vol monsters. Ironisch genoeg kwam deze wijsheid van dezelfde oom en Ferry kon niet anders denken dat ergens daar beneden, misschien slechts meters onder de watertrappelende voeten, oom op ditzelfde moment door die monsters werd verscheurd. Alhoewel het alweer enkele weken geleden was dat de tijding zijn voordeur bereikte. Waarschijnlijk was oom Jan al op; hoogstens zaten er nog delen van hem in een paar weckpotten, als die monsters dat beschavingsniveau bereikt hadden. Net toen de plagerijen van de groep wat verflauwden, kwam dominee Janssen met zijn woensdagmiddaggroepje en een valk het strand op strompelen. De dominee nam geen genoegen met Ferry’s verbloemende uitleg voor zijn weigering en dirigeerde hem de boot in. Juist toen de roergangster de koers verlegde, sprak hij op vaderlijke toon: ‘Als we overstag gaan dan moet je buk ... KIJK UIT.’ Met een grote boog plonsde hij in het water. Vol schrik besefte Ferry dat hij het rijk der monsters betreden had. Maar terwijl hij langzaam de diepte ingleed, voelde hij zich warm, en loom. Zonder angst. Een zeebaars kwam aanzetten en tuitte zijn dikke lippen: ‘Dag, jongen. Jou had ik hier echt nooit verwacht.’ Ferry herkende ome Jans stem. ‘Ome Jan, zitten hier geen monsters dan?’ Jan lachte hard. ‘Ach jongen, snap je dat dan niet? Hier ben ík het monster.’ Ferry zonk dieper en met gefronste wenkbrauwen verdween hij in het zwart. De stem van ome Jan echode na: ‘Hier ben ík het monster.’ ‘Hier ben ík het monster.’

Rol

  • Anoniem
Hallo Marcus Airuleus, Een vermakelijke tekst. Al struikelde ik aan het begin over de gekromde tenen.
Ferry stond met zijn gekromde tenen een meter van de branding.’
Zoals jij het schrijft lijkt het alsof zijn tenen altijd krom zijn, maar volgens mij bedoel je dat hij op dat moment met gekromde tenen staat. In dat geval kun je 'zijn' beter weglaten.
Met een grote boog plonsde hij in het water.’
De 'hij' in deze zin lijkt terug te slaan op de dominee. Deze verwarring kun je voorkomen door hier al de naam Ferry neer te zetten. Leuk einde, met de stem van oom Jan en de herhaling. Schrijfcoach Corrie